Kwalitatieve onderzoekers kennen allemaal het belang van reflectie, maar in veel onderzoeksprojecten blijft kritisch reflecteren op positionaliteit uitdagend. Reflecties blijven daardoor vaak oppervlakkige en comfortabele opsommingen van identiteitskenmerken die de positie van de onderzoeker en het onderzoek (onbedoeld) zouden moeten rechtvaardigen (zie ook McCutheon en Kohl, 2015; Pillow 2003).
Wij introduceren groepsgewijze reflectiemomenten, zogenaamde positionality meetings, als een hulpmiddel om op een veilige en toch kritische manier te reflecteren op de rol van onderzoekers binnen het onderzoeksproces. Hieronder belichten we verschillende kenmerken en praktische tips om positionality meetings te organiseren. We maken onderscheid tussen vier opéénvolgende maar deels overlappende fases binnen het traject (zie figuur 1).
Figuur 1 Schematisch overzicht positionality meetings © Laura Kapinga
Fase 1 wordt gekenmerkt door het opzetten van de bijeenkomsten. Bijeenkomsten duren ongeveer 1,5 uur, wat cruciaal is om positionality meetings van meer vluchtige ontmoetingen bij het koffieapparaat te onderscheiden. Het is belangrijk om met minimaal drie deelnemers te werken en maximaal vijf of zes. Zo komen er verschillende perspectieven en ervaringen aan bod, maar duren de bijeenkomsten niet té lang. Probeer deelnemers samen te brengen die allemaal in een ander project werken, maar wel vergelijkbaar onderzoek doen. Wij werkten bijvoorbeeld allemaal met onderzoeksdeelnemers die zich (grotendeels) als moslim identificeerden waardoor religie in meer of mindere mate een rode draad was binnen onze studies.
In deze fase is het ook van belang om een veilige plek te creëren. Zo kan iedereen vrijuit praten en stimuleer je een kritische discussie over elkaars standpunten en perspectieven. Spreek af met elkaar wat nodig is om voor allen zo’n veilige omgeving te creëren en te bewaken. Spreek bijvoorbeeld één keer in de twee weken af. Het geplande en dus deliberatieve kenmerk van de positionality meetings dwingt tot een zekere toewijding, waardoor meningsverschillen of oncomfortabele confrontatie tijdens gesprekken minder makkelijk uit de weg kunnen worden gegaan.
Ook fase 2 start in de eerste of tweede bijeenkomst. In deze fase staat het delen van zelfreflecties centraal. Begin met het inventariseren van sociale posities en identiteitskenmerken in relatie tot ieders onderzoeksdeelnemers en verken welke gevolgen dit kan hebben voor het onderzoeksproces. Vervolgens kun je concrete veldwerkervaringen gebruiken ter illustratie, zoals citaten uit de interview transcripten en/of onze veldwerk notities. Door interpretaties van concrete ervaringen te delen komt discussies op gang. Zelfreflecties kunnen zo uitgedaagd worden, omdat andere deelnemers wellicht andere verklaringen hebben. Deze fase duurt ongeveer vier bijeenkomsten en gaat op een natuurlijke manier over in de volgende fase op het moment dat de veldwerkervaringen grotendeels besproken zijn.
In fase 3 is het doel om deze reflecties verder te ontmantelen door open te staan en op zoek te gaan naar confrontatie. Stel gedurende de volgende bijeenkomsten de vraag: Waarom ontstonden verschillende interpretaties van onderzoekservaringen en reflecties? Daarnaast wordt in deze fase ook bewust en expliciet ieders onzekerheden besproken, onzekerheden die vaak deels waren ontstaan door het uitdagen van elkaar zelfreflecties in fase 2. Dit kan oncomfortabel zijn omdat deelnemers met hun ‘blinde vlekken’ geconfronteerd worden. Hou het genuanceerd. Hierdoor komen mogelijk andere inzichten aan bod die een diepere laag geven aan reflexiviteit, iets wat zonder de inbreng van anderen niet was gelukt – of althans niet in zo’n kort tijdsbestek. Bij ons resulteerde dit in gesprekken over hoe we ons verhouden tot religie en hoe nieuwe inzichten ertoe leidden dat ons onderzoek in een ander daglicht kwam te staan. Rik, als atheïst, leerde bijvoorbeeld gaandeweg niet alleen inzien hoe religie toch onbewust zijn assumpties en interpretaties beïnvloedde, maar ook hoe essentieel religiositeit was in de ogen van zijn onderzoeksdeelnemers, terwijl zijn onderzoeksopzet, methodologie en bevindingen hier in eerste instantie minder rekening mee hielden.
Uiteindelijk is het belangrijk om een serie positionality meetings af te ronden door vast te stellen wanneer saturatie optreedt. Fase 4 draait daarom om het zoeken naar wat wij meta-concensus noemen om zo een serie positionality meetings succesvol af te sluiten. Met andere woorden, het is belangrijk dat de verschillende deelnemers het eens zijn over de aard van het belang van reflectie en gesitueerde kennis, maar dat zij voor hun eigen onderzoek bepalen wat de uitkomst is van de bijeenkomsten. Dit is dus anders dan een onderzoeksgroep waarbij gezamenlijke reflectie tot doel heeft een collectieve uitkomst te genereren en alle neuzen dezelfde kant op wijzen. Het is belangrijk om vast te houden aan je eigen conclusies; wat is er daadwerkelijk van invloed geweest op het eigen onderzoeksontwerp en de uitvoering hiervan. Dit zorgt er ook voor dat het reflectie proces uiteindelijk ten gunste komt van het onderzoek, en voorkomt dat onderzoekers een zelfobsessie met positionaliteit ontwikkelen en terecht komen in een doolhof met ontelbare mogelijkheden tot reflectie.
Veel succes en laat ons vooral weten hoe het is gegaan!
Literatuur
Kapinga, L., Huizinga, R.P. and Shaker, R. (2022). Reflexivity through positionality meetings: Religion, Muslims and ‘non-religious’ researchers. International Journal of Social Research Methodology, 25(1), 103-117.
Kohl, E. and McCutcheon, P. (2015). Kitchen table reflexivity: Negotiating positionality through everyday talk. Gender, Place & Culture, 22(6), 747-763.
Pillow, W. (2003). Confession, catharis, or cure? Rethinking the uses of reflexivity as methodological power in qualitative research. International Journal of Qualitative Studies in Education, 16(2), 175-196.
Wil je reageren? Je kunt je reactie onder de blog schrijven. Wil je ook een blog schrijven? Mail je idee naar i.c.vanliempt@uu.nl
Bio auteurs
Laura Kapinga werkt als docent en onderzoeker binnen de afdeling Sociale wetenschappen aan het University College Groningen. Rik Huizinga is als docent en onderzoeker verbonden aan de afdeling Sociale Geografie en Planologie van de Universiteit Utrecht.
0 Comments