Platform voor kwalitatief onderzoek

Van inductie naar abductie: waarom kwalitatieve onderzoekers theorie en literatuur moeten omarmen

Karim El Amraoui

Kwalitatief onderzoek biedt ruimte voor wat C. W. Mills (1959) ooit de sociologische verbeelding noemde: het vermogen van onderzoekers om vanuit concrete observaties bruggen te slaan naar bredere sociale structuren. Deze verbeelding stelt ons in staat sociale handelingen te begrijpen zonder ze te reduceren tot variabelen binnen vooraf opgestelde modellen.

De kwalitatieve verbeelding is niet zomaar iets bedenken, maar is vaak ingebed in een sterk empiristische traditie. Met de opkomst van de grounded theory benadering (GT) van Glaser en Strauss (1967) verankerde kwalitatief onderzoek een methodologisch kader dat expliciet vanuit data zelf vertrekt. Theorie moest ‘opborrelen’ uit de werkelijkheid, niet vooraf worden opgelegd door theoretische modellen of literatuur. Dit leverde echter een spanningsveld op dat tot vandaag actueel is – en zelfs Glaser en Strauss verdeelde: welke rol dienen theorie en literatuur te spelen in kwalitatieve dataverzameling en analyse?

In deze bijdrage geef ik een warm pleidooi voor een hedendaagse variant die een uitdagend antwoord biedt: de ‘informed grounded theory’ (Thornberg, 2012). Deze benadering laat het strikte inductieve vertrekpunt los, maar versterkt juist de creatieve en verkennende kracht van kwalitatief onderzoek door literatuur en eerdere theorie bewust en reflexief te integreren in de analyse en dataverzameling. Het stelt onderzoekers in staat rijkere vragen te stellen en vernieuwende inzichten te genereren, en cultiveert tegelijk de sociologische verbeelding.

Relativity van Maurits Cornelis Escher (1952)[1]

Van inductieve GT naar abductieve geïnformeerde GT: verbeelding als methode

De GT heeft een onmiskenbare stempel gedrukt op kwalitatief onderzoek door coherente richtlijnen te bieden voor data-analyse. In een tijd waarin kwantitatieve methoden dominant waren, positioneerden Glaser en Strauss (1967) hun methode als een manier om theorie te ‘ontdekken’ uit data – “the discovery of theory from data” (p. 1). Zij toonden aan dat kwalitatieve analyse het beschrijvende niveau kon overstijgen en theoretische categorieën kon ontwikkelen.

De klassieke GT vertrekt vanuit een inductieve epistemologie: kennis vloeit voort uit empirische observatie, zonder dat theorie vooraf de blik bepaalt. Literatuurstudie wordt tot een minimum beperkt, omdat een vroege theoretische lens de openheid zou belemmeren. Glaser (1992) waarschuwde: “An early review of the literature can contaminate, constrain, and stifle the researcher’s ability to allow categories and theory to emerge from the data itself” (p. 31).

Deze houding bracht echter spanningen teweeg. Praktisch gezien is het lastig om een onderzoeksgebied te identificeren zonder voorkennis, en epistemologisch rijst de vraag of een onderzoeker ooit werkelijk onbevangen kan zijn. Deze vragen leidden tot een methodologische splitsing tussen Glaser en Strauss en inspireerden nieuwe varianten die een middenweg zochten tussen inductie en theoriegebruik.

Een derde mogelijkheid bleef lang onderbelicht: abductie. Deze benadering, geworteld in de pragmatische filosofie van Charles Peirce, erkent dat observaties nooit zonder conceptuele kaders plaatsvinden. Hier wordt Mills’ (1959) idee van de sociologische verbeelding relevant: het vermogen om te schakelen tussen perspectieven en data steeds opnieuw te verbinden met bredere theoretische en maatschappelijke kaders. Waar Mills dit zag als een intellectuele houding, kan abductie dienen als logica om die houding methodologisch te cultiveren.

De geïnformeerde GT van Thornberg (2012) operationaliseert dit expliciet. In plaats van literatuur en theorie als bedreiging te beschouwen, worden ze ingezet als creatieve bronnen om data in dialoog met empirische bevindingen te analyseren: wat werkt, wat niet, en waar liggen de hiaten? Hierdoor wordt de sociologische verbeelding niet alleen een abstract ideaal, maar een concrete onderzoekspraktijk. Dit cyclische proces leidt tot verfijning en nieuwe concepten, waardoor bestaande theorieën niet louter als oude wijn in nieuwe zakken belanden, maar juist worden geherwaardeerd en verrijkt met een nieuw toegevoegd aroma.

Praktijkvoorbeeld: attitudes naar druggebruik en gedifferentieerde normalisering

Om te illustreren hoe de geïnformeerde GT de sociologische verbeelding verrijkt, licht ik mijn masterscriptie toe. In dit werk heb ik veldobservaties en semigestructureerde interviews uitgevoerd bij jongvolwassenen, met als doelstelling hun attitudes tegenover illegaal middelengebruik te bestuderen.

Het vertrekpunt voor het onderzoek was de ‘normaliseringsthesis’ (Parker et al., 1998). Deze thesis stelt dat, mede met de opkomst van elektronische dansmuziek in de jaren ’90 en stijgende gebruikscijfers, het gebruik van illegale middelen zoals cannabis en ecstasy ‘genormaliseerd’ werd. Publiekelijk vond de thesis belangstelling toen Leah Betts, een wit, middenklasse meisje zonder enig teken van deviante eigenschappen, stierf aan een ecstasy gerelateerde overdosis. Dit betekende een wetenschappelijke en maatschappelijke breuk met het toenmalige idee dat druggebruik zich beperkte tot subculturen zoals hippies.

Toch bleven subculturele denkers kritisch tegenover de aannames van de thesis. Volgens hen zou de hogere prevalentie druggebruik niet betekenen dat gebruikers deze normaliseren. Jongeren die gebruikten neutraliseerden eerder de schaamte en schuld (Shiner & Newburn, 1999). De normaliseringsthesis daartegenover, stelde dat gebruik een kosten- en batenkeuze werd, ingebed in jongerencultuur. De ideeën botsten en voor beiden werd evidentie gevonden, wat resulteerde in het empirische concept ‘gedifferentieerde normalisering’ (Shildrick, 2002). Dit begrip betekent dat druggebruik voor sommigen genormaliseerd kan zijn en voor anderen gestigmatiseerd, zonder verdere theoretische uitdieping.

Bij een diepgaande lezing van de literatuur uit beide strekkingen, in interactie met eigen empirisch veldwerk, kwam ik tot de conclusie dat de tegenstellingen elkaar niet uitsloten. Sterker nog, door beide benaderingen te integreren kon de middenpositie theoretisch en empirisch ingevuld worden.

Het analyseproces bestond uit een voortdurende interactie tussen data en theorie. De verbeelding veruiterlijkte zich in het opstellen van memo’s en mondelinge opnames van gedachteprocessen. De memo’s koppelden waarnemingen aan theorieën, die vervolgens werden bijgesteld in dialoog met nieuwe data en literatuur. De analyse werd een levendig gedachteproces met een voortdurende wisselwerking tussen beide stromingen en veldwerk, aangevuld met andere literatuur waar nodig.

De bevindingen toonden uiteindelijk aan dat de respondenten attitudes hadden waarin gevoelens van schaamte en schuld samengingen met normaliserende, rationele afwegingen. De jongvolwassenen hanteerden sociaal aangeleerde definities van ‘verantwoord gebruik’. Dit kon gaan over de frequentie van gebruik, waar en met wie werd gebruikt, welke middelen, en andere afwegingen. Wanneer gebruik binnen deze definities viel, werden genormaliseerde attitudes waargenomen. Wanneer jongvolwassenen deze overschreden, werd er met schaamte over gebruik gesproken of werd deze geneutraliseerd door argumenten als: “Ja, dat was een fout. Maar iedereen overzet zich wel eens”.

Uit de analyse kwamen drie onderscheiden posities naar voren over wat ‘verantwoord gebruik’ betekent. Een eerste groep stond open voor druggebruik: gebruik werd genormaliseerd zolang het binnen de aangeleerde definities viel. Een tweede groep nam een houding van tolerantie: het gebruik van anderen werd aanvaard, terwijl eigen gebruik wisselde tussen gevoelens van schaamte en schuld of werd geneutraliseerd. Een derde groep bleef gesloten voor druggebruik: zij zagen illegaal gebruik principieel als onverantwoord en wezen het volledig af.

Concluderend, met behulp van een abductieve houding konden de normaliserings- en subculturele benadering in dialoog worden gebracht. Daarmee kreeg het concept gedifferentieerde normalisering zowel een empirische verfijning als theoretische invulling. Dit laat zien dat tegenstellingen in de literatuur niet noodzakelijk concurrerend hoeven te zijn, maar via de verbeeldende werking van de geïnformeerde grounded theory benadering juist creatief geïntegreerd kunnen worden.

Chaotische rijkdom: abductie en reflexiviteit in de praktijk

De intensieve omarming van literatuur en theorie bracht naast voordelen ook uitdagingen. Ten eerste dreigt het gevaar om te verdrinken in literatuur. Te veel tijd achter het bureau kan ten koste gaan van veldwerk. De onderzoeker kan onbewust meer in termen van theorie dan data gaan denken. Zo merkte ik zelf dat ik op een bepaald moment zeven theoretische kaders tegelijk betrok. Dit maakte het proces complex en vertroebelde soms mijn blik op de data. Daarom is het cruciaal om de empirische basis voortdurend te bewaken: “Prior knowledge must never be used as an excuse for poor analysis of data” (Thornberg, 2012, p. 254).

Een tweede uitdaging, is dat de abductieve wisselwerking chaotisch kan aanvoelen. De benadering vraagt veel creativiteit en het verdragen van ambiguïteit. Maar juist daar schuilt de kracht: door theorie en literatuur te betrekken kunnen onderzoekers verder kijken dan het onmiddellijk waarneembare en onverwachte patronen ontdekken door de complexiteit te gebruiken als een stuwende motor. Om hier vol gebruik van te maken wordt aangeraden reflexief te werk te gaan, door tijdens het onderzoek zowel theoretische – als empirische notities te nemen, deze nadien naast elkaar te leggen en te laten botsen op verschillende wijzen.

Conclusie: De geïnformeerde GT als cultivering van sociologische verbeelding

De geïnformeerde GT sluit aan bij de oorspronkelijke creatieve kern van kwalitatief onderzoek. Waar de klassieke GT deze kern probeerde te beschermen door theorie buiten te houden, erkent de geïnformeerde GT dat de wetenschappelijke verbeelding wordt versterkt wanneer literatuur en theorie bewust worden geïntegreerd – zonder zich erdoor te laten beperken.

De abductieve benadering biedt kwalitatieve onderzoekers een realistischere en methodologisch rijkere manier om verkennend en accumulerend onderzoek te doen. Zij vervult zo dezelfde belofte als de klassieke variant, maar met meer ruimte voor complexiteit, creativiteit en theoretische vernieuwing. Zoals C. W. Mills het verwoordt in de appendix ‘intellectual craftmanship’: “Let your mind become a moving prism catching light from as many different angles as possible” (Mills, 1959, p. 214). Hiermee biedt de geïnformeerde GT onderzoekers een concrete manier om hun sociologische verbeelding te cultiveren.

Karim El Amraoui is criminoloog, met een achtergrond in sociologie en wijsbegeerte aan de Universiteit Gent. In zijn vrije tijd doet hij op zelfstandige basis onderzoek naar recreationeel druggebruik onder jongvolwassenen, waarvoor hij ook een doctoraatspiste voorbereid.

Referentielijst:

El Amraoui, K. (2024). De ‘ins’ en ‘outs’ van het gedifferentieerd normaliseringsproces: Een geïntegreerd model betreffende de attitudes naar illegale roesmiddelen [Master thesis, Universiteit Gent].

Glaser, B. G. (1992). Emergence vs. Forcing: Basics of Grounded Theory Analysis. Sociology Press. .

Glaser, B. G., & Strauss, A. (1967). The Discovery of Grounded Theory: Strategies for Qualitative Research. Sociology Press.

Mills, C. W. (1959). The Sociological Imagination. Oxford University Press.

Parker, H., Aldrigde, J., & Measham, F. (1998). Illegal leisure: The normalisation of adolescent drug use. Routledge.

Shildrick, T. (2002). Young People, Illicit Drug Use and the Question of Normalization. Journal of Youth Studies, 5(1), 35–48. https://doi.org/10.1080/13676260120111751

Shiner, M., & Newburn, T. (1999). Taking Tea with Noel: the Place and Meaning of Drug Use in Everyday Life. In N. South (Ed.), Drugs: Cultures, Controls & Everyday Life. SAGE Publications.

Thornberg, R. (2012). Informed Grounded Theory. Scandinavian Journal of Eductional Research, 56(3), 243-259. https://doi.org/10.1080/00313831.2011.581686

 

[1] Ondanks de ongelukkige titel ‘relativity’, stel ik dit werk voor omdat het het analyseproces symboliseert in een abductieve kennisleer. De onderzoeker contempleert, bezoekt verschillende uiteenlopende kamers, doet observaties in de buitenwereld en begrijpt dat de trappen tussen beide mogelijke opties vormen voor verdere theoretische ontwikkeling. Het reflecteert ook het chaotisch gevoel aan de geïnformeerde grounded  theory benadering, waardoor het geen afbreuk doet aan de complexe, sociale werkelijkheid.

 

 


Leave a Reply