Platform voor kwalitatief onderzoek

Ethische dilemma’s in etnografisch onderzoek met jongeren

Janine Venema

Voor mijn etnografisch onderzoek met jongeren deed ik observaties in een buurtcentrum en hield ik wandelinterviews door de wijk. Hierdoor werd ik voor langere tijd onderdeel van deze jongeren hun dagelijks leven. Dat riep een aantal ethische kwesties en dilemma’s op zowel voor, tijdens, als na het veldwerk waarvan ik een aantal in deze blog zal bespreken.

Jongeren zijn tijdens de fase van adolescentie vaak bezig met ontdekken van wie ze zijn, waar ze naartoe willen – of welk pad ze liever ontwijken. Hoewel in de academische literatuur vaak benoemd wordt dat sociale factoren een rol spelen bij identiteitsvorming, benadrukt Prince (2014) dat ook de fysieke omgeving van belang is bij het bestuderen van dit complexe vraagstuk. Het was onder andere het werk van Prince dat diende als inspiratie voor mijn promotieonderzoek; ik wilde begrijpen hoe jongeren opgroeiend in achterstandswijken hun mogelijkheden (‘possible selves’; Oyserman & James (2009)) ervaren, en welke rol de alledaagse plekken waar jongeren hun tijd doorbrengen hierin spelen.

Informed consent als je nog geen handtekening hebt
Voorafgaand aan mijn veldwerk met jongeren heb ik in overeenstemming met mijn begeleiders en de ethische commissie van de faculteit afspraken gemaakt over onder andere het vastleggen van toestemming voor het deelnemen aan een interview (jongeren tussen de 16 en 25 jaar). Dit gebeurt op dit moment voornamelijk schriftelijk, door het zetten van een handtekening. In een eerder onderzoek onder middelbare scholieren was mij opgevallen dat jongeren soms moeite hadden met deze ‘written informed consent’ procedure. Jongeren die bijvoorbeeld nog geen handtekening hadden werden gevraagd om in plaats daarvan hun naam op te schrijven, en daardoor kwam de vraag in hoeverre hun deelname nog anoniem was. Omdat ik tijdens mijn onderzoek jongeren niet wilde afschrikken, en het belangrijk vond dat mijn participanten een zo goed mogelijke afweging konden maken om mee te doen aan een interview, stelde ik aan de ethische commissie ‘verbal informed consent’ voor als alternatief. Hierbij zette ik de recorder tijdens de introductie van het interview al aan, vroeg ik na de introductie aan de jongere of er onduidelijkheden of vragen waren en ten slotte of hij/zij zich nog steeds comfortabel voelde om mee te doen. Deze aanpak bleek voor mij goed te werken; jongeren hadden geen bezwaar tegen het opnemen van het interview en ik kon per individu door hun lichaamstaal of de opgebouwde relatie – zo goed mogelijk – inschatten of de jongere begreep waar hij/zij mee instemde. Daarnaast vroeg ik aan het einde van elk interview hoe de participant de wandeling gevonden had, omdat ze zulke persoonlijk verhalen hadden gedeeld en omdat ik hun reflecties mee wilde nemen om het bij volgende interviews (nog) beter aan te pakken. Eigenlijk gaven bijna alle jongeren aan dat ze het fijn vonden om hun leven te kunnen laten zien en dat ze zonder oordeel hun ei kwijt konden aan iemand die verder van hun afstaat dan bijvoorbeeld ouders of een goede vriend(in).

Foto gemaakt tijdens zomerkamp (jaarlijkse activiteit van jeugdwerk voor jongeren uit de wijk).

Dubbele rollen
Tijdens het veldwerk werkte ik nauw samen met jeugd- en opbouwwerkers en deed ik vrijwilligerswerk bij een buurtcentrum met activiteiten voor jongeren. Eén van de ethische dilemma’s daar was het in balans houden van mijn rollen als onderzoeker en vrijwilliger. Vanuit mijn onderzoekersfunctie wilde ik transparant zijn over de observaties die ik deed, maar als vrijwilliger had ik het doel om jongeren te ondersteunen in hun dagelijks leven. Daarnaast was het voor veel jongeren nieuw – en daardoor soms lastig te begrijpen – wat een loopbaan bij de universiteit inhoudt. Ik besprak deze kwestie met een jeugdwerker, en samen bleven we mijn onderzoekersfunctie uitleggen, zonder dat aan mijn rol als vrijwilliger voorbij gegaan werd. ‘Een PhD is een soort werken en leren bij de universiteit’, zei ik vaak als ik vragen kreeg over mijn werk. Het bijzondere aan dit dilemma was dat daarna meerdere informele gesprekken volgden met jongeren over hun eigen ideeën en doelen voor onderwijs. Hierbij hoopte ik een breder perspectief te geven over wat mogelijk is na de middelbare school. Niet vanuit de overtuiging dat het ene niveau beter is dan de ander, maar dat overwogen beslissingen genomen kunnen worden wanneer je weet welke paden er zijn.

Als jongeren vroegen wat ik wilde te weten komen met mijn onderzoek, vertelde ik dat ik benieuwd was naar hoe zij het opgroeien ervaren op verschillende plekken in hun wijk, of op andere belangrijke plekken daarbuiten, en hoe zij daardoor naar zichzelf en hun toekomst kijken. Vaak kwam daarna de vraag wat ik met het onderzoek wilde bereiken of wat er met mijn ‘verslag’ zou gebeuren. Ik vertelde dat ik als doel had om een stem te geven aan de verhalen van jongeren, en om te laten zien wat zij leuk vinden aan de wijk en waar het nog beter kan. Verder noemde ik dat de uitkomsten van het onderzoek in een verslag zou komen wat weer gelezen kan worden op de universiteit en door andere onderzoekers. Ondanks dat het soms lastig was, bleef het verbinden van de academische wereld met ‘de praktijk’ voor mij één van de leukste uitdagingen van het onderzoek.

Het veld verlaten

Tenslotte is het voor mij – net als voor veel andere onderzoekers – een ethisch dilemma wanneer en hoe het onderzoeksveld te verlaten. Door het langdurige en persoonlijke contact ontstonden vertrouwensrelaties waardoor ik jongeren heb mogen interviewen bij wie dat zonder deze opgebouwde band niet gelukt was. Daarnaast kon ik door de hechtere relatie jongeren effectiever ondersteunen als vrijwilliger, omdat ik hun persoonlijke situatie kende en zij mij ook sneller begonnen te benaderen.
Het contact gaat doordeweeks vooral via de telefoon: even appen, bellen of elkaar volgen op Instagram en Snapchat. Doordat jongeren veel tijd doorbrengen op hun telefoon en de vindbaarheid en bereikbaarheid van social media, is het nog lastiger om bij deze doelgroep afstand te nemen van het veldwerk. Hoewel de periode van data verzameling voor mij is afgerond, blijf ik tot en met de zomer nog actief als vrijwilliger binnen het jongerenwerk en ga ik zo stapsgewijs afstand nemen van het veld.

Literatuur

Prince, (2014). What about place? Considering the role of physical environment on youth imagining of future possible selves. Journal of Youth Studies, 17(6), 697-716.
Oyserman, D., & James., L. (2009). Possible selves: From content to process. Handbook of imagination and mental simulation, 373–394. Psychology Press.

Wil je reageren? Je kunt je reactie onder de blog schrijven. Wil je ook een blog schrijven? Mail je idee naar i.c.vanliempt@uu.nl

Bio auteurs

Janine Venema (j.w.venema@rug.nl) studeerde Sociologie en Demografie aan de Rijksuniversiteit Groningen en werkte daarna als onderzoeker bij het UMCG aan het thema ‘home & place making’ (zie ook www.homeplacemaking.nl). Sinds 2020 is Janine promovendus bij het Population Research Centre van de faculteit Ruimtelijke Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen.


Geef een reactie